25574 |
strooien |
strooien:
strø̜jǝ (Q035p Brunssum),
štrøi̯ǝ (Q035p Brunssum),
stuiven:
stȳvǝ (Q035p Brunssum)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s] || Strooien van meel om aankleven van het deeg aan de bank te voorkomen. [N 29, 31a; N 299, 30b; monogr.]
I-11, II-1
|
30516 |
strooien dak |
stro-/strooidak:
štrȳdāk (Q035p Brunssum)
|
Dak dat met stro gedekt is. Zie ook de lemmata 'Gedreven dak' en 'Gespreid dak'. [S 36; monogr.; Vld.]
II-9
|
18623 |
strooien dameshoed |
strohoed:
struhood (Q035p Brunssum)
|
dameshoed, strooien of uit fijne houtvezel vervaardigde ~ [spannen-, boerinnenhoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18276 |
strooien hoed |
strohoed:
sjtruuhood (Q035p Brunssum)
|
hoed, strooien ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25575 |
strooimeel |
meel:
meel (Q035p Brunssum)
|
Meel dat bij het bewerken van deeg hetzij op de werkbank hetzij op het deeg zelf gestrooid wordt om het kleven te verhinderen. Ten aanzien van het woordtype "grint" zij opgemerkt dat de informant de betekenis "gemalen kleien" hiervoor opgeeft. [N 29, 31b; N 29, 31a; monogr.]
II-1
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
štrø̜i̯sǝl (Q035p Brunssum),
štrø̜i̯tsǝl (Q035p Brunssum)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
34278 |
strooisel in de potstal |
lover:
lōvǝr (Q035p Brunssum),
meststrooisel:
mesštrø̜i̯tsǝl (Q035p Brunssum),
spangen:
špaŋǝ (Q035p Brunssum)
|
Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
20956 |
stroop |
siroop:
šrūp (Q035p Brunssum),
zeem:
zēm (Q035p Brunssum)
|
Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.]
II-2
|
18251 |
stropdas |
kravat (<fr.):
kravat (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum),
schlips (du.):
schlieps (Q035p Brunssum),
sjlips (Q035p Brunssum),
strik:
sjtrik (Q035p Brunssum)
|
stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22589 |
stropop begraven of verbranden op de laatste kermisdag |
malbroek:
De hertog van Malborough, in 1702 aanvoerder van de Hollandse en Engelse troepen tegen Lodewijk de Veertiende, stond bij het volk bekend als super-plunderaar en in de geschiedenisboekjes als een zeer bekwaam veldheer aan wie de uiteindellijke overwinning op de Franse koning toekwam. Op kermissen en oogstfeesten werd er een pop van stro gemaakt en dan werd de heer Malborough met veel bijval van het publiek opgestookt.
Malbrook (Q035p Brunssum)
|
[z. toel.]
III-3-2
|