27581 |
boete, straf |
geldboete:
geldboete (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een overtreding kan door de opzichter bestraft worden met een geldboete, een schorsing of een andere dienst. Uit de woordtypen "een vijfde" en "cinquième" blijkt dat men een vijfde van het dagloon kan inhouden. Andere informanten spreken over een geldboete van één tot vijf gulden (Q 35), van een kwartje tot een gulden (Q 111), van 20, 50 of 100 Bfr. (K 361), van ƒ 2,50 (Q 33, Q 117 , Q 121, Q 121c) of van 50 ct., ƒ 1 of ƒ 2 (Q 121a). Volgens de informant van Q 3 is die boete vanaf de jaren ''60 maximaal 20 Bfr. De term "telegram" wordt vooral gebruikt door de vreemdelingen in Eisden (Vanwonterghem pag. 213/227). De opgave "pater" is waarschijnlijk een volksetymologische verbastering van het Wilhelminaalse patar(d), de benaming voor een oude Luikse munt. [N 95, 131; monogr.; Vwo 150; Vwo 242; Vwo 587; Vwo 771; Vwo 832]
II-5
|
18209 |
boezeroen |
kieltje:
keelke (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum),
smidskieltje:
sjmeetskeelke (Q035p Brunssum)
|
boezeroen [SGV (1914)] || boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18064 |
bof |
bof:
bŏf (Q035p Brunssum)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27955 |
bok |
blok:
blǫk (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Emma]),
ijzeren blok:
īzǝrǝ blǫk (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Maurits])
|
Uit houten balken of stukken rail samengestelde ondersteuning. De balken of de rails worden daarbij twee per twee, horizontaal in het vierkant op elkaar gestapeld. De bok wordt in breukpijlers gebruikt en dient om bij het roven van de ondersteuningen mee te helpen een breuklijn te vormen, waarlangs het dak in het breukveld instort, zonder dat de instorting zich voortplant in het vervoerpand (Handb. H. pag. 22). De houten bok kan worden opgevuld met stenen, in dit geval sprak men volgens de invuller uit Q 113 op de vier Oranje-Nassaumijnen van een "steenbok". Om een houten bok later weer te kunnen verwijderen, werd hij volgens dezelfde respondent geplaatst op een vloer van gruis. Door dit gruis met de hak weg te krassen, viel de bok vanzelf om en kon hij in het nieuwe pand weer opgezet, d.w.z. gestapeld worden. [N 95, 581; N 95, 362; N 95, 371; N 95, 324; N 95, 331; monogr.; Vwo 156; Vwo 383; Vwo 384; Vwo 410; Vwo 599; Vwo 600]
II-5
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bukkèm (Q035p Brunssum),
bök⁄kəm (Q035p Brunssum),
gerookte haring:
gərèùjk⁄də hīēə⁄ring (Q035p Brunssum)
|
haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)] || panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17605 |
bolle wangen |
dikke bakken:
diekebakke (Q035p Brunssum)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21009 |
bolster van een noot |
helle schil:
WLD
hel schil (Q035p Brunssum)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
32326 |
bom, spon |
spon:
špon (Q035p Brunssum)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
32322 |
bomgat, spongat |
sponlok:
šponlǭk (Q035p Brunssum)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
25114 |
bomijs |
hol ijs:
haol īēs (Q035p Brunssum)
|
ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|