id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19431 | vegen, keren | vegen: vège (Brunssum) | vegen [SGV (1914)] III-2-1 |
27541 | veiligheidskleding | veiligheidskleder: vęjlexhęjtsklęjǝr (Brunssum [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) | Veiligheid is een sleutelwoord in de mijnen. Wilhelminaar men zich ook bevindt, bij alles wat men doet, bij alle voorwerpen die men in handen neemt, steeds moet men de veiligheid in acht nemen. Voor de aanvang van de dienst als men zich verkleed heeft, moet men nagaan of de kleding in orde is en of de nodige beschermingsmiddelen aanwezig zijn en of ze in goede staat verkeren. Het is verboden om ondergronds met ontbloot bovenlichaam te werken (MBK V pag.143). Goede kleding beschermt de mensen tegen de wisselende temperatuur. Loshangende en gescheurde kleding vergroot de kans op ongelukken. [N 95, 881] II-5 |
28220 | veiligheidslamp | benzinlamp: bɛnzīnlamp (Brunssum [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)] [Domaniale]) | Benzinemijnlamp, werd vroeger gebruikt voor de verlichting ondergronds. Tegenwoordig dient hij om te controleren of er mijngas op het werkpunt aanwezig is. De benzinelamp berust op de ontdekking van de Engelse natuurkundige Davy. Deze stelde vast, dat een gasvlam niet door een stuk fijn gaas sloeg, wanneer hij dit gaas boven de vlam hield; zelfs niet wanneer er mijngas boven dit gaas aanwezig was. Een benzinelamp kan dus tijdelijk in een mengsel van lucht en mijngas branden, zonder dat dit mengsel ontstoken wordt (Handb. H. pag. 17). Op de mijn Maurits maakten volgens de invuller uit Q 15 de schiethouwer en de meesterhouwer gebruik van de veiligheidslamp, terwijl de dienstdoende opzichter in het bezit was van een koperen veiligheidslamp (zie het lemma Koperen Mijnlamp). [N 95, 242; N 95, 263; monogr.; Vwo 112; Vwo 717] II-5 |
28086 | veiligheidspal van de stijlentrekker | pal: pal (Brunssum [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) | De veiligheidspal verhindert dat het huis kan terugschieten wanneer met de stijlentrekker gewerkt wordt. [N 95, 594] II-5 |
27840 | veiligheidsspringstof | veiligheidsspringstof: veiligheidsspringstof (Brunssum [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) | Springstof waarvan, in tegenstelling tot bijvoorbeeld dynamiet, de ontploffingstemperatuur zo laag is dat eventueel plotseling ontsnappend mijngas daardoor niet ontstoken kan worden. Wat betreft het woordtype "s.g.p." (L 417, Q 3), afkorting van Sécurité, Grisou, Poussières, deze term wordt gebruikt voor een soort springstof die met name in de buurt van koollagen wordt toegepast (Defoin pag. 138). [N 95, 417; N 95, 419; monogr.] II-5 |
27776 | veiligheidsvloer | veiligheidsvloer: veiligheidsvloer (Brunssum [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)] [Julia]) | Vloer samengesteld uit op het bovenste raam van een in aanleg zijnde opbraak naast elkaar gelegde balken. Het boorwerk en het aanbrengen van de opbraakramen wordt verricht vanaf de veiligheidsvloer. Bovendien wordt onder de veiligheidsvloer, op de werkvloer, beschutting gezocht tijdens het schieten (Defoin pag. 127). De "schietbeun" (Q 21 , Q 121c) bestond uit schuinstaande ijzeren stijlen, die werden opgevuld met dikke houten planken balken van 14 x 14 cm. [N 95, 371; N 95, 416; monogr.; Vwo 118; Vwo 816; Vwo 817] II-5 |
24919 | veld, open land | veld: véltj (Brunssum) | veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)] III-4-4 |
33281 | veldbonen | dikke bonen: dekǝ [bonen] (Brunssum), paardsbonen: pērts[bonen] (Brunssum), wollen wanten: wølǝ wantǝ (Brunssum) | Phaseolus L. Gevraagd is naar bonen die op de akker worden geteeld, maar in de antwoorden zijn ook bonensoorten te vinden die zeker in de moestuin thuishoren zoals tuinbonen (Vicia faba L.). Zodoende bestaat dit lemma eerder uit een opsomming van de namen van bonensoorten die men zoal kent, dan uit een strikt onomasiologisch artikel. Opmerkingen van zegslieden: bij duivebonen: "klein soort tuinbonen"; bij soepbonen: "voor de winterdag"; bij kniebonen: "soort paardeboon"; bij aardmannetjes: "soort struikbonen"; bij zoete bonen: "voor het vee"; bij bittere bonen: "voor de mest"; bij wollen wantjes: "ze worden tesamen met peultjes gegeten". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (-bonen) zie het tweede deel van het lemma Boon, Algemeen. [N P, 23a en 23b; monogr.] I-5 |
21742 | veldfles | bobbeltje: Van Dale: bobbel, 3. (gew.) omtuind zakflesje met jenever. bubbulku (Brunssum) | een fles die men op mars meeneemt om er onderweg uit te kunnen drinken [veldfles, bobbelke] [N 90 (1982)] III-3-1 |
24264 | veldleeuwerik, leeuwerik | leeuwerik: liewerik (Brunssum), liewərik (Brunssum), ie v bies liewerik (Brunssum), liewerk: leewerk (Brunssum), zangleeuwerik: zanglīēwerik (Brunssum) | Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || leeuwerik: veldleeuwerik (17,5 zeer bekend; overal op het open veld, talrijk op trek; prachtige, luide, langdurige zang hoog in de lucht [N 09 (1961)] III-4-1 |