20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vrieje (Q035p Brunssum),
vriën (Q035p Brunssum)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || vrijen [SGV (1914)]
III-2-2
|
18001 |
verkillen |
killen:
kelle (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
kleumen [SGV (1914)] || verkleumen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21390 |
verklaren |
verklaren:
verkloare (Q035p Brunssum)
|
verklaren [SGV (1914)]
III-3-1
|
18002 |
verkleumd |
koel:
keul (Q035p Brunssum),
stijf:
sjtīēf van de kouw (Q035p Brunssum)
|
Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)] || verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21392 |
verkoper |
verkoper:
eu open
verkeuper (Q035p Brunssum)
|
verkooper [SGV (1914)]
III-3-1
|
18074 |
verkouden |
(het heeft het) snot:
snǫt (Q035p Brunssum),
verkoud:
ich bin verkout (Q035p Brunssum),
versnopt:
ich bin versjnoept (Q035p Brunssum),
vurschoep (Q035p Brunssum),
vərsjnoep zeen (Q035p Brunssum),
Voor een lichte verkoudheid in de neus.
versjnoept (Q035p Brunssum)
|
Een ontsteking van het neusslijmvlies. [JG 1b; N 8, 89; N 52, 24 en 25; monogr.] || Lichte verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] || Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
I-9, III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
ich hub een kouw (Q035p Brunssum),
ich hub een kouw te pakke (Q035p Brunssum)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
21281 |
verkwisten |
verkwisten:
vurkwistn (Q035p Brunssum)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
27607 |
verlegdienst |
omlegschicht:
ømlękšix (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
In Nederland de dienst, in Belgiē de post die het transportmiddel in het oude pand van een pijler afbreekt en in het nieuwe pand weer opbouwt. Volgens Van der Maar verlegde men de transportmiddelen in de wisseldienst. [N 95, 494; monogr.; Vwo 224; Vwo 551]
II-5
|
19038 |
verlegen |
beschaamd:
besjaimd (Q035p Brunssum),
besjèèmt (Q035p Brunssum),
bleu:
blŭŭ (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum),
schuw:
sjuuj (Q035p Brunssum)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|