18850 |
verlegen (zijn) |
bleu:
blŭŭi̯ə (Q035p Brunssum),
verlegen:
verleegū (Q035p Brunssum)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28090 |
verleggen |
omleggen:
ømlęqǝ (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
Het transportmiddel in een pijler van het oude naar het nieuwe pand verplaatsen. In tegenstelling tot het "verschuiven" wordt de transportinstallatie daarbij gedemonteerd en in het nieuwe pand weer opgebouwd. [N 95, 493; monogr.; N 95, 267; Vwo 226; Vwo 549]
II-5
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
verleeze (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
verliezen [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-2
|
27623 |
verlof, vrije dag |
verlof:
vǝrlǫf (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Van vakantie spraken de mijnwerkers niet. Men nam een verlofdag en deze was dan "de mooiste werkdag". [N 95, 121; N 95, 122; N 95, 123; monogr.; N 95, 920; Vwo 248]
II-5
|
34165 |
verlopen |
zich verlopen:
(de koe heeft) zex vǝrlōpǝ (Q035p Brunssum)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|
19338 |
vermaak |
vermaak:
vərmààk (Q035p Brunssum)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25091 |
vermengen |
mengen:
mingu (Q035p Brunssum)
|
in elkaar vermengen [warzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18853 |
vermoeden |
menen:
meenə (Q035p Brunssum)
|
het menen dat iets waarschijnlijk is, het veronderstellen dat iets zo is [vermoeden, bronsel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25098 |
vernielen |
kapot maken:
(in bedreigingen).
kepot make (Q035p Brunssum),
vernielen:
verneele (Q035p Brunssum),
verruneren:
ieme verrenneweere (Q035p Brunssum),
verschandeleren:
get versjangeleere (Q035p Brunssum)
|
vernielen [SGV (1914)]
III-4-4
|
24997 |
verpulveren |
verpulveren:
vurpolvuru (Q035p Brunssum)
|
tot poeder maken of worden [miezelen, verpulveren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|