24472 |
boom (alg.) |
boom:
bom (Q035p Brunssum),
oo tusschen oo en oa
boom (Q035p Brunssum),
buim (mv.):
bööm (Q035p Brunssum)
|
boom [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bongerd:
boŋərt (Q035p Brunssum),
fruitwei:
frø̄t[wei} (Q035p Brunssum),
wei:
wei}* (Q035p Brunssum)
|
I-7
|
24126 |
boomklever |
boomklever:
boomklēvər (Q035p Brunssum),
boomklèèver (Q035p Brunssum)
|
boomklever || boomklever (14 slechts op enkele plaatsen in Brabant; blauwgrijs boven, rossig onder; stevig, vrij lang snaveltje; klimt stammen op en neer; metselt aan nestgat; roep [watsj] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24845 |
boomkruin |
kruin:
WLD
krŭn (Q035p Brunssum)
|
De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24127 |
boomkruiper |
boomkruiper:
boomkrūpər (Q035p Brunssum),
boomlopertje:
baomlèùperke (Q035p Brunssum)
|
boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertjen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24129 |
boompieper |
boompieper:
boompieper (Q035p Brunssum),
boompīēpər (Q035p Brunssum)
|
boompieper || boompieper (15 net een verkleinde uitgave van zanglijster [019]; alleen op droog, open terrein met bomen; zang kanarieachtig in een korte stijg- en daalvlucht; niet zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24511 |
boomstronk |
vot van een boom:
votte van ene bōōm (Q035p Brunssum)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
24130 |
boomvalk |
boomvalk:
boomvalk (Q035p Brunssum),
stootsvogel:
sjtōētsvōēgel (Q035p Brunssum)
|
valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22339 |
boomvruchten stelen |
klauwen:
klauwe (Q035p Brunssum)
|
Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
būnǝ (Q035p Brunssum),
būǝnǝ (Q035p Brunssum),
boon:
būn (Q035p Brunssum)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|