e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q035p plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voegspijker voegijzer: vōx˱īzǝr (Brunssum) Lang smal ijzer met handvat, waarmee in het gezicht blijvende voegen tussen de stenen worden afgewerkt. Men gebruikt platte, holronde en vierkante voegspijkers alnaargelang de aard van het voegwerk. Zie ook afb. 45c. Het woorddeel 'lint-' in het woordtype 'lintvoeger' (L 364) verwijst naar de horizontale voeg van metselwerk, de zgn. 'lintvoeg'. In P 176 wordt het woordtype 'voeger' gebruikt voor de ø̄voegspijkerø̄; een ijzer om voegwerk te verwijderen noemt men een 'voegijzer'. Zie ook het lemma 'Voegkrabber'. [N 30, 8f; monogr.; N 32, 33a] II-9
voer voer: fōr (Brunssum), vōr (Brunssum) Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.] I-11
voeren voederen: voorən (Brunssum) de jongen voeden, gezegd van vogels (azen, aanazen, ekeren) [N 83 (1981)] III-4-1
voergang in de paardestal voerij: vri (Brunssum), vrii̯ (Brunssum) De gang, soms ook een grotere ruimte, in de paardestal vanwaaruit de paarden gevoerd worden. In de voergang sliep vaak de paardeknecht en stond de kist met haver en/of haksel (soms onder het bed van de knecht, Q 154). De voergang als slaapplaats van de knecht werd soms tot een apart vertrek in de paardestal. Als de knecht op zolder sliep, kon deze zolder ook wel met voederij aangeduid worden (Q 111). Zie ook de toelichting bij het lemma "slaapplaats van de knecht bij het vee" (2.3.10) en de daar genoemde lemmata. [N 5A, 59a en 59f; S 50; monogr.] I-6
voering, voeringstof voer: vōr (Brunssum) Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.] II-7
voerman paardsjong: pęatsjoŋ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]) De man die bij het ondergronds kolentransport de paarden leidde. [N 95, 936; N 95, 937] II-5
voertuig vaartuig: vaartuug (Brunssum) de algemene naam voor een constructie op wielen die geduwd of getrokken wordt of door een motor voortbewogen wordt en die bedoeld is om personen of goederen te vervoeren [voertuig, voiture] [N 90 (1982)] III-3-1
voet voet: veut (Brunssum), voot (Brunssum, ... ), vòöt (Brunssum) voet [SGV (1914)] || Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)] || voeten [SGV (1914)] III-1-1
voet (alternatieve benamingen) knook: knoake (Brunssum), poot: peut (Brunssum), puet (Brunssum) Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)] III-1-1
voet van de pijler voet pijler: vut [pijler] (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]) Gewoonlijk het laagstliggende einde van de pijler; hier worden over het algemeen de in de pijler gewonnen kolen afgevoerd. Voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen (pijler) en (streb) zie men het lemma Pijler. [N 95, 279] II-5