34232 |
zich moeilijk laten melken |
zich vree melken:
(de koe)melkt zex vrīǝ (Q035p Brunssum)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
17974 |
zich niet lekker voelen |
slecht zijn:
sjléch zeen (Q035p Brunssum),
zich niet goed voelen:
neet good veulu (Q035p Brunssum),
zich neet goot veulə (Q035p Brunssum)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18982 |
zich schamen |
zich generen:
zich schuneeru (Q035p Brunssum),
zich schamen:
zich sjàà⁄mə (Q035p Brunssum)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34339 |
zich schuren |
schuren:
šūrǝ (Q035p Brunssum)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
19247 |
zich vergissen |
zich verdoen:
zich vərdoon⁄ (Q035p Brunssum)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18819 |
zich vervelen |
met de ziel onder de arm lopen:
mit də zieəl ongər də erm loopə (Q035p Brunssum),
zich vervelen:
zich vervèle (Q035p Brunssum)
|
niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
dervan staan kijken:
dər va sjtao kīē⁄kə (Q035p Brunssum)
|
zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18219 |
zich warm aankleden |
warm aandoen:
werm aa doe (Q035p Brunssum)
|
zich warm aankleden [doffelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (Q035p Brunssum)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (Q035p Brunssum)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|