18577 |
damesonderbroek |
onderbroek:
ongerbrook (Q035p Brunssum)
|
Onderbroek voor vrouwen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24984 |
damp, stoom |
damp:
damp (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)] || stoom [SGV (1914)]
III-4-4
|
19633 |
dampen |
zwademen:
zjwàà⁄mə (Q035p Brunssum)
|
paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28402 |
dar |
[bij]:
[bij] (Q035p Brunssum),
dreen:
drę̄n (Q035p Brunssum),
droon:
drǭn (Q035p Brunssum)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
derm (Q035p Brunssum)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
18250 |
das, sjaal |
halsplag:
hausplak (Q035p Brunssum),
sjaal:
sjaal (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum,
Q035p Brunssum),
gebreid
sjaal (Q035p Brunssum)
|
das (doek) [SGV (1914)] || das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18592 |
dasspeld |
schlipsspang (<du.):
schliepsspang (Q035p Brunssum),
sjlipssjpang (Q035p Brunssum)
|
dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33519 |
dauw op vruchten |
waas:
WLD
waas (Q035p Brunssum)
|
Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)]
I-7
|
18898 |
de baas spelen |
beheren:
buhieru (Q035p Brunssum)
|
de verantwoording hebben over een zaak of instelling [beheren, regeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25634 |
de eerste keer bakken |
voorbakken:
vȳrbakǝ (Q035p Brunssum)
|
[N 29, 60]
II-1
|