18910 |
degelijk |
grondelijk:
gruntelich (Q035p Brunssum),
grondig:
grunjig (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)] || grondig [SGV (1914)]
III-1-4
|
24407 |
dekken |
dekken:
WLD
dìkkūn (Q035p Brunssum)
|
Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19704 |
deksel |
deksel:
(Tusschen i en e?).
diksel (Q035p Brunssum)
|
deksel [SGV (1914)]
III-2-1
|
34253 |
deksel van de karnton |
deksel:
dęksǝl (Q035p Brunssum)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
diksul (Q035p Brunssum)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
27750 |
dekterrein |
dekterrein:
dekterrein (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het pakket van lagen dat bestaat uit in het algemeen niet verharde grondsoorten zoals grind, klei en zand en dat zich bevindt tussen de aardoppervlakte en het carboongesteente. [N 95, 168; monogr.]
II-5
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (Q035p Brunssum),
kort van adem/asem:
kǫrt van ōm (Q035p Brunssum)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24526 |
den |
den:
WLD
den (Q035p Brunssum)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19048 |
denken |
denken:
Eng i
dinke (Q035p Brunssum)
|
denken [SGV (1914)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
dennenappel:
WLD
denneappel (Q035p Brunssum),
dennenkuif:
(kuif?)
dennekoef (Q035p Brunssum)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || dennenappel [SGV (1914)]
III-4-3
|