18332 |
dunne zijden dameskous |
zijden hoos:
zie é haose (Q035p Brunssum)
|
dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19310 |
durven |
dorren:
ò
dorre (Q035p Brunssum)
|
durven [SGV (1914)]
III-1-4
|
17837 |
dutje |
hazenslaap:
haazusloap (Q035p Brunssum)
|
Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21418 |
duur |
prijzig:
priezig (Q035p Brunssum)
|
veel kostend, hoog van prijs [duur, dier, duurkopig, duurzaam, durabel, prijzig] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
duje (Q035p Brunssum),
düjə (Q035p Brunssum)
|
duwen [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
21732 |
dwangbuis |
dwangbuis:
dwangbeus (Q035p Brunssum)
|
een op de rug sluitend jasje met lange mouwen om in razernij verkerende krankzin-nigen het gebruik van hun armen te ontnemen [dwangbuis, zotkapootje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21165 |
dwarsbalk |
biels:
biels (Q035p Brunssum)
|
de houten, stalen of gewapend betonnen dwarsbalk waarop de rails bevestigd zijn [biels, biel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
dwarsbalken:
dwē̜š˱bē̜ ̞lǝk (Q035p Brunssum)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
warsdrijven:
wèšdrieve (Q035p Brunssum)
|
dwarsdrijven [SGV (1914)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
onnozele, een -:
onĕŭzelu (Q035p Brunssum),
warsdrijver:
wèšdriever (Q035p Brunssum)
|
dwarsdrijver [SGV (1914)] || iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|