e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brunssum

Overzicht

Gevonden: 4619
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flets geeps: giepš (Brunssum), gelps: gelpsch (Brunssum) Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] || geepsch (kwipsch) [SGV (1914)] III-1-2
flikflooien de fijne spelen: dr fiene špiele (Brunssum), lief kallen: beter [dan dr fiene spiele ]  leefkalle (Brunssum) flikflooien [SGV (1914)] III-1-4
flink; flinke persoon de knabben afstoten: də knàb⁄bə ááfstŏĕətə (Brunssum), helle, een -: hĕlu (Brunssum) geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)] III-1-4
fluim fluim: fluum (Brunssum, ... ) fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)] III-1-2
fluimen uitspuwen kaatsen: kaatsje (Brunssum) spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2
fluisteren wiesperen: wiespere (Brunssum) lispelen [SGV (1914)] III-3-1
fluweel, velours sameet: zamǝnt (Brunssum) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fonkelen, flonkeren flikkeren: flikkuru (Brunssum) levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
fooi drinkgeld: drinkgeltj (Brunssum) de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)] III-3-1
fooienjagen fooijagen: Voejage is afkomstig van voye of fooienjagen.  voejage (Brunssum) Het langs de deuren gaan met de rommelpot om aalmoezen op te halen. III-3-2