17956 |
huppelen |
huppelen:
huppulu (Q035p Brunssum),
huppen:
huppə (Q035p Brunssum)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
(zich) hukken:
huuke (Q035p Brunssum),
zich huuke (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum,
Q035p Brunssum),
zich op de hukken zetten:
zich op de huuke zitte (Q035p Brunssum)
|
hurken [SGV (1914)] || hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22405 |
hutselen |
rammelen:
rammelen (Q035p Brunssum)
|
Schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19886 |
huurhuis |
gepacht huis:
gepecht hoes (Q035p Brunssum)
|
huurhuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
21333 |
huurpenning |
meepenning:
mijpenning (Q035p Brunssum)
|
huurpenning [SGV (1914)]
III-3-1
|
21229 |
huurrijtuig -> koets (alg.) |
koets:
koetsh (Q035p Brunssum)
|
een huurrijtuig [fiaker] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20429 |
huwelijk |
trouwen, het -:
⁄t trouwe (Q035p Brunssum),
trouwerij:
trouwurie (Q035p Brunssum)
|
de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)] || huwelijk [SGV (1914)]
III-2-2
|
21667 |
hypotheek |
hypotheek:
hyputeek (Q035p Brunssum)
|
de geldsom die verstrekt wordt op een onderpand bestaande uit bijv. onroerend goed [hypotheek, rippeteek] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21216 |
identiteitskaart |
identiteitsbewijs:
indentiteitsbewies (Q035p Brunssum)
|
de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
27660 |
iemand genezen of gezond verklaren |
(iemand) gezond schrijven:
gǝzont šrīvǝ (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De bedrijfsarts bepaalde wanneer een mijnwerker weer kon beginnen met werken. De mijnwerker werd dan genezen of gezond verklaard. [N 95, 970]
II-5
|