18996 |
jaloers |
jaloers:
sjuloes (Q035p Brunssum),
šeloes (Q035p Brunssum),
zjəlōēs⁄ (Q035p Brunssum)
|
een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] || jaloersch [SGV (1914)]
III-1-4
|
20548 |
jam |
gelei:
zjlej⁄ (Q035p Brunssum),
jam:
sjēm (Q035p Brunssum)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19039 |
jammer |
jammer:
⁄t is jaomer (Q035p Brunssum),
zonde:
⁄t is zunj (Q035p Brunssum)
|
jammer [zund] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
21146 |
janplezier |
janplezier:
janpluzier (Q035p Brunssum)
|
een grote open wagen met dwarsbanken [bankwagen, sjarban, jan-plezier] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
heə is jierig (Q035p Brunssum),
verjaardag hebben:
verjaordag (Q035p Brunssum)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] || Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18336 |
jarretelle |
jarretelle (fr.):
jarretels (Q035p Brunssum)
|
jarretels, bandjes aan corset of gordel waaraan de kousen worden vastgeknoopt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18752 |
jas |
jas:
jas (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Jas die de mijnwerker als bovenkleding draagt. Het "putjasje" dat men in L 417 kent, heeft twee binnenzakken: één voor het eten en één voor de mijnlamp. [N 95, 64; Vwo 139]
II-5
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (Q035p Brunssum, ...
Q035p Brunssum,
Q035p Brunssum,
Q035p Brunssum),
jes (Q035p Brunssum),
rok:
rok (Q035p Brunssum)
|
jas [SGV (1914)] || jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)] || jassen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18704 |
jasje van het mantelpak |
jacquet (<fr.):
sjakit (Q035p Brunssum),
jasje:
jekske (Q035p Brunssum)
|
jasje van het mantelpak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18326 |
jasschort |
jasscholk:
jas-scholk (Q035p Brunssum),
jasscholk (Q035p Brunssum)
|
schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)]
III-1-3
|