e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
losse zak onder de rok buideltje: bulke (Brunssum), lits: [sic]; WNT: lus, 1. Touw, riem, lint of iets dergelijks, tot een oog omgedraaid, gewoonlijk om iets daarin te kunnen steken of het om iets heen te kunnen doen.  lutsch (Brunssum) tas, losse ~, zak of buidel die onder de rok wordt gedragen [N 24 (1964)] III-1-3
losvloer losvloer: losvloer (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Emma]) De plaats waar de mijnwagens uit de liftkooi worden gelost. Bij de hoofdschachten bevindt zich de losvloer in de schachttoren, bij blinde schachten is de mijngang die bij het bovenste gedeelte van de schacht uitloopt meteen de losvloer (Vanwonterghem pag. 187). [N 95, 691; monogr.; Vwo 484; Vwo 655; Vwo 767] II-5
loszittende gesteentebank slechte berg: šlɛxtǝ bɛrx (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Willem-Sophia]) Een gesteentebank in het dak die neiging vertoont neer te vallen en die daardoor gevaar oplevert. Wat betreft het woordtype "zerk": Lochtman (pag. 81) zegt dat de gesteentebank er inderdaad uitziet als het deksel van een doodskist. De bank zit met de platte kant naar beneden en bevindt zich in een situatie die het plotseling loslaten zeer bevordert. [N 95, 897; monogr.; N 95, 529] II-5
loteling geloot (volt.deelw.): guloat (Brunssum) iemand die voor militaire dienst geloot heeft [loteling, lotter] [N 90 (1982)] III-3-1
loten loten: loaten (Brunssum) Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)] III-3-2
loteren, los zitten los zitten: los zittu (Brunssum) los zitten, gezegd van onderdelen [loteren] [N 91 (1982)] III-4-4
luchtballon luchtballon: lochballon (Brunssum) een ballon die kan opstijgen met een mand eronder om personen te vervoeren [ballon, luchtbal, luchtbol, luchtschip] [N 90 (1982)] III-3-1
luchtbel in water wel: wel (Brunssum) de opborrelende lucht- of gasbel in een vloeistof [wal, wel, brobbel, bobbel] [N 91 (1982)] III-4-4
luchtdeur loftdeur: lufdȳr (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]) Houten of ijzeren deur waarmee de luchtstroom ondergronds geregeld kan worden. [N 95, 214; monogr.; Vwo 485; Vwo 862] II-5
luchtdoorhouw, luchtdoortocht loftdoorslag: lufdōršlax (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Kleine mijngang in de koollaag die uitsluitend dient voor ventilatiedoeleinden. [N 95, 217; N 95, 182; N 95, 538; monogr.; Vwo 486; Vwo 490] II-5