e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
man man: man (Brunssum, ... ), manne (Brunssum) man [RND], [RND], [SGV (1914)] III-3-1
man, manspersoon man: man (Brunssum) man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)] III-2-2
manchet manchet: manchet (Brunssum), manschit (Brunssum), mansjit (Brunssum) manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
manchetknoop manchetknoopje: mansjitknuipkes (Brunssum), manchettenknoop: manchetteknööp (Brunssum), manchettenknoopje: manschitteknöpkes (Brunssum) manchetknoopjes [N 23 (1964)] III-1-3
mand mandel: manjǝl (Brunssum) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
manken lam lopen: laŏm loopu (Brunssum), met ??n been trekken: mit ə bee trikkə (Brunssum) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] III-1-2
mankeren fehlen (du.): féélə (Brunssum), mankeren: mankeere (Brunssum), mankeeru (Brunssum), schelen: #NAME?  schèle (Brunssum) mankeren [SGV (1914)] || Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] || schelen, mankeren [SGV (1914)] III-1-2
mannelijk jong van de geit geitenbokje: gētǝbø̜kskǝ (Brunssum) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kalf duur: dȳr (Brunssum), stiertje: stērkǝ (Brunssum) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk kuiken haantje: hɛnkǝ (Brunssum) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12