e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onvruchtbare grond magere grond: māgǝrǝ gronjtj (Brunssum), slechte grond: šlɛxtǝ gronjtj (Brunssum) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onvruchtbare koe manse koe: mau̯s ku (Brunssum) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11
onweersbui hommelschuil: hoemelsjoel (Brunssum), hŭmmelschoel (Brunssum), (de oe lang uitspreken).  hoemelsjoel (Brunssum) donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4
onweerx hommelweer: hoemelwêr (Brunssum) donderbui [SGV (1914)] III-4-4
onwel niet goed: neet good veulu (Brunssum), zich neet goot veulə (Brunssum), slecht: sjléch zeen (Brunssum) Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)] III-1-2
onzuivere kool doorgroeide kool: doǝrgrø̄jdǝ koal (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Domaniale]) Kool met steen gemengd. Het woordtype "brandstenen" werd volgens Lochtman (pag. 184) gebruikt voor een bepaald soort onzuivere steenkolen met een matte schijn. Zij branden wel, maar slecht. [N 95, 525; monogr.] II-5
ooft ooften: eu⁄jf (Brunssum), oeuf (Brunssum) ooft; Hoe noemt U: Appelen of peren, in schijven gedroogd (in de oven) [N 80 (1980)] III-2-3
oog oog: o.gə (Brunssum), oog (Brunssum, ... ), òòg (Brunssum) ogen [RND] || oog [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
ooglid ooglid: ooglid (Brunssum), oogschaal: schaal aansl. bij Maaskemp. en Centr.Maaslds. op krt. Goossens (feestalb. Bussels)  oogsjaal (Brunssum) oog: ooglid [N 10a (1961)] III-1-1
oogst -opbrengst oogst: [oogst] (Brunssum) Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12] I-4