e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brunssum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schatten schatten: schattu (Brunssum) het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1
schede messenschede: messeschei (Brunssum), schede: sjee (Brunssum), schee: scheej (Brunssum) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] || scheede [SGV (1914)] III-1-1, III-2-1
schede van de koe schede: šɛi̯ (Brunssum) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheef, niet recht scheef: sheef (Brunssum) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheel zien loensen: loenschu (Brunssum), schelen: sjéélə (Brunssum) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheen scheen: schèèn (Brunssum), šien (Brunssum), šjien (Brunssum) scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
scheenbeschermer scheenbeschermer: šēnbǝšɛrmǝr (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Julia]) Bescherming voor het scheenbeen. Het dragen van deze beenkappen kan worden voorgeschreven in dikke lagen, in steile pijlers, bij het werken aan steendammen en bij het nabreken. [N 95, 885] II-5
scheerapparaat scheerapparaat: elektrisj sjearapperaat (Brunssum) Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)] III-1-3
scheermes scheermes: scheermets (Brunssum) een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] III-1-3
schelden, schimpen schampen: schampu (Brunssum), schelden: shelje (Brunssum), šjelje (Brunssum, ... ), soms  šjejje (Brunssum, ... ), spotten: wel -  šjpotte (Brunssum) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)] III-1-4