e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brunssum

Overzicht

Gevonden: 4619
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
damesonderbroek onderbroek: ongerbrook (Brunssum) Onderbroek voor vrouwen. [DC 62 (1987)] III-1-3
damp, stoom damp: damp (Brunssum, ... ) damp van kokend water [DC 28 (1956)] || stoom [SGV (1914)] III-4-4
dampen zwademen: zjwàà⁄mə (Brunssum) paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)] III-2-3
dar [bij]: [bij] (Brunssum), dreen: drę̄n (Brunssum), droon: drǭn (Brunssum) Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.] II-6
darm darm: derm (Brunssum) darm [DC 02 (1932)] III-1-1
das, sjaal halsplag: hausplak (Brunssum), sjaal: sjaal (Brunssum, ... ), gebreid  sjaal (Brunssum) das (doek) [SGV (1914)] || das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] III-1-3
dasspeld schlipsspang (<du.): schliepsspang (Brunssum), sjlipssjpang (Brunssum) dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)] III-1-3
dauw op vruchten waas: WLD  waas (Brunssum) Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)] I-7
de baas spelen beheren: buhieru (Brunssum) de verantwoording hebben over een zaak of instelling [beheren, regeren] [N 85 (1981)] III-1-4
de eerste keer bakken voorbakken: vȳrbakǝ (Brunssum) [N 29, 60] II-1