e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brunssum

Overzicht

Gevonden: 4619
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een pak slaag krijgen ze gereten krijgen: zə gəriĕətə krìēgə (Brunssum) Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] III-1-2
een pijler aantrekken (een pijler) aantrekken: āntrękǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Een pijler in produktie nemen. Volgens een invuller uit Q 121 nam men op de Domaniale mijn een pijler in produktie aan het begin van een dienst. Dan werd namelijk het transportmiddel in bedrijf gezet zodat met de ontginning kon worden gestart. De zegsman uit L 417, die invult voor de mijnen in Waterschei en Zwartberg, maakt een onderscheid tussen "een pijler laten bollen" en "een pijler demarreren". Met de eerste term bedoelt hij het voorafgaand werk dat in de pijler wordt gedaan, terwijl hij onder de tweede verstaat het in produktie nemen van de pijler. [N 95, 200; monogr.; Vwo 14; Vwo 18] II-5
een rad optrekken rader optrekken: rār optre̜kǝ (Brunssum) In het algemeen een wielband om de velg van een karwiel leggen. Zie ook de lemmata ɛbandenhaakɛ en ɛtrekhaakɛ.' [N G, 46c; A 42, 17 add.] II-11
een riek mest bonk (mest): boŋk (Brunssum), flats (mest): flatš (Brunssum), goopsel (mest): gø̄pšǝl (Brunssum) Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.] I-1
een spel kaarten spel: sjpeel (Brunssum), stok: sjtok (Brunssum) De pot in een kaartspel. || Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)] III-3-2
een stijl aanpunten (stijl/stijlen) aanpunten: ānpøntǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]) Een houten stijl aan de onderzijde voorzien van een spitse punt. Op deze wijze zal de stijl onder invloed van de dakzakking niet breken, maar aan de punt omkrullen waardoor hij korter wordt. Het woordtype "doppen" (Q 121, Q 121c) is met name van toepassing op het bijkappen van de bovenkant van stijlen. Dat gebeurde wanneer een op maat gekapte stijl bij het plaatsen iets te strak bleek te zitten. Omdat het echter gemakkelijker, maar ook verboden was om de aangepunte onderkant van de stijl te bewerken, is het begrijpelijk dat deze term ook bij het aanpunten werd gebruikt. De plaatselijke term voor "stijl" en "stempel", het object van deze handeling, vindt men in het lemma Stijl. [N 95, 325; N 95, 308; monogr.] II-5
een stuk grond enten enten: entjǝ (Brunssum) Enten is het bestrooien van een akker of een pas ontgonnen stuk (heide)grond met aarde van een akker waarop het te telen gewas al eerder heeft gestaan. De entaarde is van goede kwaliteit. De geënte akker wordt meer geschikt voor het te telen gewas. Meestal gaat het om stikstofbindende planten als lupine (L 270, Q 2), klaver (Q 2), lucerne (Q 187a) en serradella (L 115, 192a), in het algemeen dus vlinderbloemigen (L 163, 248, 266, 294, Q 97). Termen als enten, inenten veronderstellen "een akker", "een stuk land" e.d. als object. [N 11, 25; N 11A, 33] I-1
een veiligheidslamp aansteken aanklitsen: āklitšǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Een veiligheidslamp met behulp van het ontstekingsmechanisme aansteken. [N 95, 250; monogr.] II-5
een verkoudheid hebben een kou hebben: ich hub een kouw (Brunssum), een kou te pakken hebben: ich hub een kouw te pakke (Brunssum), het te pakken hebben: ich hub ət te pakke (Brunssum) Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] III-1-2
een vloergat maken inbeunen: enbȳnǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Domaniale]) Het maken van een ondiep gat in de vloer om er een stijl in te kunnen plaatsen; bij uitbreiding ook het plaatsen van de stijl in het betreffende vloergat. [N 95, 300; monogr.] II-5