33322 |
boeren |
labeuren:
labø̄ǝrǝ (P178p Brustem)
|
Het uitoefenen van het boerenbedrijf; voor de opgaven labeuren doorgaans met de speciale connotatie van zware lichamelijke arbeid. Andere bijzonderheden zijn bij de opgaven zelf vermeld. Voor Q 20, 101, 113 en 253 is aangetekend dat uitspannen (ūtɛ̄panǝ) wordt gebruikt voor het "ophouden met boeren"; in Q 101 wordt bovendien voor "beginnen met boeren" de term zich aanspannen (zix ānɛ̄panǝ) opgegeven. Zie ook kaart 5. [L 37, 11c; monogr.; add. uit N 5A, 95a]
I-6
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalver:
zwɛləvərs (P178p Brustem)
|
zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
boͅlut (P178p Brustem)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18412 |
bolhoed: spotnamen |
hondsstal:
oͅntstal (P178p Brustem)
|
bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
zwart en blauw houwen:
zwat əm blōw gəhōt (P178p Brustem)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
22552 |
boog |
boog:
bo.ch (P178p Brustem)
|
boog [RND]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
buəm (P178p Brustem)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
wei:
wei}* (P178p Brustem)
|
I-7
|
24511 |
boomstronk |
stronk:
(vr.).
strunk (P178p Brustem)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
bun (P178p Brustem)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|