e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brustem

Overzicht

Gevonden: 1131
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boeren labeuren: labø̄ǝrǝ (Brustem) Het uitoefenen van het boerenbedrijf; voor de opgaven labeuren doorgaans met de speciale connotatie van zware lichamelijke arbeid. Andere bijzonderheden zijn bij de opgaven zelf vermeld. Voor Q 20, 101, 113 en 253 is aangetekend dat uitspannen (ūtɛ̄panǝ) wordt gebruikt voor het "ophouden met boeren"; in Q 101 wordt bovendien voor "beginnen met boeren" de term zich aanspannen (zix ānɛ̄panǝ) opgegeven. Zie ook kaart 5. [L 37, 11c; monogr.; add. uit N 5A, 95a] I-6
boerenzwaluw, zwaluw zwalver: zwɛləvərs (Brustem) zwaluw (mv.) [RND] III-4-1
bolhoed: algemeen bolhoed: boͅlut (Brustem) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bolhoed: spotnamen hondsstal: oͅntstal (Brustem) bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)] III-1-3
bont en blauw slaan zwart en blauw houwen: zwat əm blōw gəhōt (Brustem) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
boog boog: bo.ch (Brustem) boog [RND] III-3-2
boom (alg.) boom: buəm (Brustem) boom [RND] III-4-3
boomgaard wei: wei}* (Brustem) I-7
boomstronk stronk: (vr.).  strunk (Brustem) boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)] III-4-3
boon, algemeen boon: bun (Brustem) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5