18626 |
klep (van pet) |
klep:
klep (P178p Brustem)
|
klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33997 |
kletsoor |
klotsoor:
klǫtsii̯r (P178p Brustem)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (P178p Brustem)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
17677 |
knie |
knie:
knae. (P178p Brustem)
|
knie [RND]
III-1-1
|
22363 |
knikker |
maai:
moie (P178p Brustem)
|
Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
33236 |
knolraap, raap |
rapen:
rōpǝ (P178p Brustem)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
gryi̯n (P178p Brustem)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
32990 |
knoop van de korenhalm |
knoop:
(mv knȳp)
knūp (P178p Brustem
[(mv knȳǝp)]
)
|
De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
34337 |
knorren |
kruchelen:
krø̜xǝlǝ (P178p Brustem),
zoren:
zorǝ (P178p Brustem)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
17880 |
knuppel, knots |
bengel:
baeŋəl (P178p Brustem)
|
knuppel [RND]
III-1-2
|