e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brustem

Overzicht

Gevonden: 1131
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mier mieremet: mirəmɛt (Brustem) mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] III-4-2
mierenei mieremettenei: mirəmɛtənejər (mv.) (Brustem) mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)] III-4-2
mierenhoop mieremettennest: mirəmɛtənɛst (Brustem) mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)] III-4-2
mijt afdekken wijpen: wē̜.pǝ (Brustem) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mikken mikken: mikə (Brustem) lonken (mikken) [RND] III-3-2
moe moe: mu.j (Brustem) moe [RND] III-1-2
moederloos lam wees: wii̯s (Brustem) Moederloos of door de moeder verstoten lam. [N 77, 25; L 20, 22d; A 4, 22d] I-12
moer vooi: voi (Brustem) voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
moeras beemd: bęm (Brustem) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
moestuinx hof: oͅf (Brustem, ... ) [Goossens 1b (1960)] [N 05A (1964)] I-7