e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Brustem

Overzicht

Gevonden: 1131
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ringen trompen: trumpǝ (Brustem) Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.] I-12
ringen, randen verwijderen van peulvruchten de reven aftrekken: də rēəvən aftreͅkə (Brustem), ringen/randen afdoen: rēvən avdun (Brustem) [Goossens 1b (1960)] I-7
rode aalbes sint-jansberen: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  sint-jansberen (Brustem) rode aalbes [ZND 01 (1922)] I-7
rode bosmier bosmieremet: boͅsmirəmɛt (Brustem) bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)] III-4-2
rode kool rode kool: rui ky(3)̄əl (Brustem) Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)] I-7
rogge koren: kōn (Brustem) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
rok: algemeen rok: rok (Brustem) rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] III-1-3
rollen wellen: wɛlǝ (Brustem) Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.] I-2
rond gat boven in de schuurgevel lochtgat: lǫxt˲goǝt (Brustem) Boven in de korte gevel van een schuur zijn een of meer ronde openingen zonder glas die dienen ter belichting en beluchting en ook als toegang voor de uil die dan in de schuur muizen kan vangen. In L 211, 290 en 318b is het een halfronde opening. Zie ook het lemma "gat in een klein dagschild" (4.2.10). Het materiaal is ondergebracht in een gecombineerde woord- en klankkaart, te vergelijken met de kaart die is gemaakt van het materiaal van het lemma "kippenuitgang" (kaart 35) en bevat de geografische verspreiding van de benamingen kot, gat en lok, telkens met opgave waar de klinker lang en kort is. De termen almsgat en schallok slaan eigenlijk op de galmgaten van de kerktoren. [N 4A, 44a; N 5A, 73b; N F, 50c; monogr.; add. uit N 64, 153] I-6
rondslenteren, ronddolen dwalen: dwoale (Brustem) ronddolen [ZND 42 (1943)] III-1-2