27810 |
hulpwerkzaamheden |
nevenwerk:
nę̄vǝwɛrk (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Algemene term voor het aanleggen van spoor, het verlengen van persluchtbuizen en luchtkokers en eventueel ook het maken van een watergoot bij het drijven van een steengang of galerij. [N 95, 799]
II-5
|
17959 |
hurken |
(zich) hukken:
huuke (L426p Buchten, ...
L426p Buchten),
hūke (L426p Buchten)
|
hurken [SGV (1914)] || hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21333 |
huurpenning |
meepenning:
meepenning (L426p Buchten)
|
huurpenning [SGV (1914)]
III-3-1
|
20429 |
huwelijk |
trouw, de -:
trouw (L426p Buchten)
|
huwelijk [SGV (1914)]
III-2-2
|
27660 |
iemand genezen of gezond verklaren |
(iemand) gezond schrijven:
(voltooid deelwoord)
gǝzont gǝšrēvǝ (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De bedrijfsarts bepaalde wanneer een mijnwerker weer kon beginnen met werken. De mijnwerker werd dan genezen of gezond verklaard. [N 95, 970]
II-5
|
28263 |
iemand naar boven brengen |
(iemand) uitvaren:
ūt˲vārǝ (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Een zieke, gewonde of verongelukte met behulp van de liftkooi uit het ondergrondse bedrijf naar boven brengen. [N 95, 717; N 95, 718; N 95, 719; N 95, 720]
II-5
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (L426p Buchten)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
17942 |
ijsberen |
drentelen:
drentjele (L426p Buchten)
|
lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25154 |
ijspegel |
ijspegel:
iespegels (mv.) (L426p Buchten)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24174 |
ijsvogel |
ijsvogel:
isvogel (L426p Buchten)
|
ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|