21593 |
leerling |
halfwas:
halǝfwas (L426p Buchten)
|
Aankomend schilder die het schildersvak leert. [N 67, 99a]
II-9
|
30796 |
leerlooier |
looier:
lø̄jǝr (L426p Buchten)
|
Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.]
II-10
|
27705 |
leesband |
leesband:
lę̄sbanjtj (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Transportband waarop de schachtkool van de schacht naar de wasserij wordt vervoerd. Langs deze band staan de leesjongens die de stenen en andere ongerechtigheden uit de kolen rapen. [N 95, 832; monogr.; N 95, 14]
II-5
|
27706 |
leesjongen |
leesjong:
lę̄sjoŋ (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Jongen die bovengronds de stenen raapt uit via een transportband aangevoerde kolen. De afkorting O.V.S. uit de opgave "o.v.s.-er" (L 433, Q 121c) staat voor Ondergrondse Vakschool. [N 95, 155; monogr.]
II-5
|
30861 |
leest |
leest:
lęjs (L426p Buchten)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
leeuw (L426p Buchten)
|
leeuw [SGV (1914)]
III-3-2
|
34067 |
lege eerste koe |
lege vaars:
lē̜x vē̜s (L426p Buchten)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
32995 |
lege maiskolf |
spillen:
špelǝ (L426p Buchten)
|
Het lege vruchtbeginsel van de maïsplant; de kolf waar de maïskorrels van zijn afgehaald. Omschrijvingen zoals "lege kolf" zijn niet opgenomen. [N Q, 24]
I-4
|
28291 |
lege wagen |
lege wagen:
lę̄gǝ wāgǝ (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
[N 95, 673a; monogr.]
II-5
|
17815 |
leggen |
leggen:
lègge (L426p Buchten)
|
leggen [SGV (1914)]
III-1-2
|