18699 |
losse manchet |
losse manchet:
losse manchette (L426p Buchten)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21218 |
losse plankbrug |
vonder:
vunjere (L426p Buchten)
|
vlonder (vonder) [SGV (1914)]
III-3-1
|
33365 |
losse voerbak voor runderen |
voerbak:
vōrbak (L426p Buchten)
|
Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.]
I-6
|
28253 |
losvloer |
losvloer:
losvloer (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De plaats waar de mijnwagens uit de liftkooi worden gelost. Bij de hoofdschachten bevindt zich de losvloer in de schachttoren, bij blinde schachten is de mijngang die bij het bovenste gedeelte van de schacht uitloopt meteen de losvloer (Vanwonterghem pag. 187). [N 95, 691; monogr.; Vwo 484; Vwo 655; Vwo 767]
II-5
|
28128 |
loszittende gesteentebank |
steenzerk:
štęjnzɛrk (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Een gesteentebank in het dak die neiging vertoont neer te vallen en die daardoor gevaar oplevert. Wat betreft het woordtype "zerk": Lochtman (pag. 81) zegt dat de gesteentebank er inderdaad uitziet als het deksel van een doodskist. De bank zit met de platte kant naar beneden en bevindt zich in een situatie die het plotseling loslaten zeer bevordert. [N 95, 897; monogr.; N 95, 529]
II-5
|
28169 |
luchtcirculatie |
luchtcirculatie:
løxserkǝlāsi (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Eisden])
|
De circulatie van de lucht door de ondergrondse werken. [N 95, 210]
II-5
|
27211 |
luchtdeur |
wetterdeur:
wɛtǝrdø̄r (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Houten of ijzeren deur waarmee de luchtstroom ondergronds geregeld kan worden. [N 95, 214; monogr.; Vwo 485; Vwo 862]
II-5
|
28047 |
luchthamer |
afbouwhamer:
āfbǫwhamǝr (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De door samengeperste lucht aangedreven hamer waarmee de houwer in de pijler de steenkool delft. [N 95, 808; monogr.; N 95, 760 add.; Vwo 30; Vwo 487; Vwo 598; Vwo 603; div.]
II-5
|
27213 |
luchtkoker |
luchtkoker:
løxkǭkǝr (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Metalen of kunststof buis van ongeveer 50 cm doorsnede waarmee verse lucht naar ondergrondse werkpunten wordt gebracht die buiten de normale luchtstroom liggen. [N 95, 219; monogr.; Vwo 211; Vwo 489]
II-5
|
28195 |
luchtkokerophanging |
luchtkokerhangen:
løxkoakǝrhaŋǝ (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De haak of ketting waarmee de luchtkokers aan bijvoorbeeld een ondersteuning bevestigd kunnen worden. [N 95, 227]
II-5
|