e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Buchten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
noodbed, kermisbed paljas: paljas (Buchten), puljas (Buchten) Bed dat in tijd van nood op de grond wordt opgemaakt (kermisbed, paljas, paljas parterre) [N 79 (1979)] III-2-1
noodkabel nooddraad: nǭwtdrǭt (Buchten  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), noodkabel: noawtkābǝl (Buchten  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), trekdraad: trękdrǭt (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]) De trekdraad die over de hele lengte van het transportmiddel loopt en verbonden is met een seinfluit, een seinbel, of een noodschakelaar. In het laatste geval kan men met behulp van deze draad het transportmiddel op ieder moment en op iedere plaats in de pijler stilzetten. Omdat uit de vragen N 95, 484 ("trekdraad"), N 95, 660 ("noodkabel") en N 95, 669 ("nooddraad") niet duidelijk wordt of het de nooddraad van een seinfluit, seinbel, of noodschakelaar betreft, zijn in dit lemma alle antwoorden op de drie vragen bijeengezet. De woordtypen "seinkabel", "bellekabel", "seindraad" en "noodsein" wijzen waarschijnlijk op een signaalinstallatie. Het woordtype "noodschakelaar" (Q 21, Q 33, Q 112a) duidt erop dat men in de desbetreffende mijnen de noodschakelaar en de daarbijbehorende draad als een geheel beschouwde. [N 95, 484; N 95, 660; N 95, 669] II-5
noodschakelaar noodschakelaar: nawtšakǝlęjr (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]) Schakelaar waarmee men in geval van nood het transportmiddel stil kan zetten. Zie ook het lemma Noodkabel. Volgens een invuller uit Q 121 was op de Domaniale mijn aan de noodschakelaar een lamp aangesloten, waarmee geseind kon worden. [N 95, 483] II-5
nootjeskool nootjes: nø̄tjǝs (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]) Kolensoort waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm. [N 95, 467] II-5
notenboom notenboom: -  noteboum (Buchten) okkernoot [DC 17 (1949)] I-7
o.v.s.-gebouw o.v.s.: o.v.s. (Buchten  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De Ondergrondse Vakschool waar de mijnwerker wordt opgeleid voor het mijnwerk ondergronds. [N 95, 24] II-5
oever kant: kanjt (Buchten), kantj (Buchten), schoor: sjoar (Buchten) oever [DC 02 (1932)] || oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)] || oeverhelling [SGV (1914)] III-4-4
ogenblikje, korte tijd, eventjes ogenblikje: augenblikske (Buchten) ogenblikje [DC 03 (1934)] III-4-4
ohmmeter ohmmeter: ōmmę̄tǝr (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]) Apparaat voor het doormeten van schietleidingen. [N 95, 408; monogr.] II-5
okkernoot noot: neut (Buchten), noot (Buchten), -  noot (Buchten) noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)] I-7