20547 |
olie |
olie:
oalie (L426p Buchten),
smout:
schmaut (L426p Buchten)
|
olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
nonnenvot:
Syst. WBD
nonnevot (L426p Buchten)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19546 |
olielamp |
smoutlamp:
smaetlamp (L426p Buchten)
|
tondeldoos, koperen huls gevuld met licht ontvlambaar materiaal (tintelton, tinteldoos) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ǭli[verf] (L426p Buchten)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
30705 |
olieverven |
olieverf schilderen:
ōlivɛrǝf šeldǝrǝ (L426p Buchten)
|
Schilderen met olieverf. [N 67, 66a]
II-9
|
27781 |
ombraak |
ombraak:
ømbrāk (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Julia])
|
Een gang om de hoofdschacht dienend voor het omleiden van het vervoer. [N 95, 185; N 95, 695; N 95, add.; Vwo 251; Vwo 548; Vwo 552; monogr.]
II-5
|
33745 |
omheinen |
afrasteren:
āfrastǝrǝ (L426p Buchten),
tuinen:
tūnǝ (L426p Buchten)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
33735 |
omheining van palen |
tuin:
tūn (L426p Buchten)
|
Omheining van palen, verbonden door enkele latten of ruwe planken. [A 25, 4c; monogr.]
I-8
|
28370 |
omkeerrol |
keerrol:
kęjrrǫl (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Rol aan het eind van de bandtransporteur waarover de band weer wordt teruggevoerd. [N 95, 642; monogr.]
II-5
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plak (L426p Buchten)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|