e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Buchten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pijler pijler: pęjlǝr (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]) Koolwinplaats van langgerekte vorm. De pijler wordt in de lengterichting enerzijds door de te delven koollaag, anderzijds door een ontkoolde ruimte begrensd en verschuift dwars op de lengterichting. De pijlerlengte wordt bepaald door de onderlinge afstand van de twee bij de pijler behorende galerijen. De hoogte van de pijler komt in het algemeen overeen met de dikte van de te delven koollaag. Het woordtype "boulevard" wordt gebruikt voor een grote pijler waarin men rechtopstaand de kolen kan losmaken. [N 95, 278; monogr.; Vwo 29; Vwo 171; Vwo 595; Vwo 765; Vwo 769; Vwo 779] II-5
pijlerband pijlerband: [pijler]banjtj (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]) Bandtransporteur voor een pijler. Om het schepwerk te vergemakkelijken en omdat de steenkoollagen vaak dun zijn, heeft men voor het gebruik in een pijler een speciaal soort bandtransporteur ontwikkeld. Daarbij worden de losgemaakte kolen niet op het bovenste banddeel, maar op de over de vloer slepende onderband geschept (Handb. H. pag. 69). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (pijler)- het lemma Pijler. [N 95, 664; monogr.] II-5
pijn pijn: pien (Buchten) mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] III-1-2
pikkeling, zwad met een slag afgepikt inslag: enšlāx (Buchten) Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c] I-4
pimpelmees scharbijmus: sjeurbiemus (Buchten) pimpelmees III-4-1
pin, puntijzer puntijzer: pønjtjīzǝr (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]) De pinvormige ijzeren steekbeitel van de luchthamer. [N 95A, 7; N 95, 760 add.; N 95, 736; monogr.; Vwo 68; Vwo 362; Vwo 604] II-5
pinksterbloem lieveherehandje: livenhērǝnhęntjǝ (Buchten), pispotje: Deze naam heb ik van kinderen gehoord.  pisputjes (Buchten) Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)] I-5, III-4-3
pinksteren pinksten: Pinkste (Buchten) Pinksteren [SGV (1914)] III-3-3
pioen stokroos: gevulde pioenroos kennen ze hier, de naam:......  sjtokroas (Buchten), ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  stokroos (Buchten) [DC 17 (1949)]Pioen (Paeonia officinalis L.) [DC 17 (1949)] I-7, III-2-1
pissebed molenvarken: oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)  meuleverke (Buchten) pissebed, keldermot [GV K (1935)] III-4-2