21214 |
riool |
goot:
ps. omgespeld volgens Frings.
gø͂ͅt (L426p Buchten)
|
riool [SGV (1914)]
III-3-1
|
21200 |
rit |
rit:
rit (L426p Buchten)
|
rit [SGV (1914)]
III-3-1
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ritsele (L426p Buchten)
|
ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
rochele (L426p Buchten),
ròòchele (L426p Buchten)
|
rochelen [SGV (1914)] || rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
angsberen:
angsbèr (L426p Buchten),
rode wiemeren:
mv: wiemerte
rooi wiemerte (L426p Buchten)
|
[DC 13 (1945)]aalbes [SGV (1914)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
krǫt (L426p Buchten),
rode kroot:
rōi̯ krǫt (L426p Buchten)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
ro-ad moos (L426p Buchten),
road moos (L426p Buchten, ...
L426p Buchten),
ro‧ad moos (L426p Buchten)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)], [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24235 |
roek |
kraai:
kraoi (L426p Buchten),
kròòj (L426p Buchten)
|
roek || roek (46 bekende vogel; zwart met paarsige glans; kale rand boven aan de snavel; broedt in kolonies; leeft in troepen; roep [kao-kao-kao], [waaak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
eend:
ęnj (L426p Buchten)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
gans:
gau̯s (L426p Buchten)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|