18917 |
traag |
traag:
troag (L426p Buchten)
|
traag [SGV (1914)]
III-1-4
|
21384 |
trakteren |
trakteren (<lat.):
trakteere (L426p Buchten)
|
trakteeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
17731 |
tranende ogen |
leepse ogen:
LV leeps ogen bij leepse ogen (*leepsogen) omwille van adj.status.
mit leipsj ouge (L426p Buchten),
tranende ogen:
traonende ouge (L426p Buchten)
|
leepogig [SGV (1914)] || oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
28231 |
transport |
vervoer:
vǝrvø̄r (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Algemene benaming voor alles wat in het ondergronds bedrijf verband houdt met het vervoeren van personeel, materiaal, kolen en stenen. [N 95, 610; N 95, 611; monogr.; Vwo 787; Vwo 827]
II-5
|
28367 |
transportband, bandtransporteur |
transportband:
transpǫrtbanjtj (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Band zonder einde die tussen twee keerrollen en over een aantal draagrollen loopt. De band dient voor het transport van kolen of stenen en in sommige gevallen ook voor het vervoer van personen. Het woordtype "meco" van de respondenten uit L 417 en Q 3 duidt op de naam van de firma die de banden fabriceert (Defoin pag. 92). [N 95, 635; Vwo 89; Vwo 661; Vwo 788]
II-5
|
19378 |
trap |
trap:
eine sjmale trap (L426p Buchten),
\'t geheel wordt trap genoemd
trap (L426p Buchten)
|
Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19710 |
trapleer |
trapleider:
traplɛjǝr (L426p Buchten)
|
Uitklapbare ladder met platte treden en steunende tweepoot. [N 67, 63f]
II-9
|
19379 |
traproede |
roede:
rooie (L426p Buchten)
|
Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19850 |
trechter |
trechter:
trechter (L426p Buchten)
|
trechter [SGV (1914)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trɛxtǝr (L426p Buchten)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|