33788 |
uier |
uier:
yi̯ǝr (L426p Buchten),
ȳr (L426p Buchten, ...
L426p Buchten)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|
34157 |
uieren |
uieren:
ȳrǝn (L426p Buchten)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
34089 |
uierkwartier |
kwartier:
kǝrtēr (L426p Buchten)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
27569 |
uitbetaling van loon |
afrekening:
āfrę̄kǝneŋ (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits]),
loondag:
ǭwndāx (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Het loon kan per dag, om de veertien dagen of om de maand uitbetaald worden. In dit lemma komen algemene benamingen voor de uitbetaling van loon voor maar ook benamingen die specifiek duiden op een veertiendaagse uitbetaling of een maandelijkse. Het woordtype "quinzaine" kan naast een veertiendaagse uitbetaling ook wel het loon aanduiden dat om de maand betaald wordt. [N 95, 973; N 95, 975; N 95, 28; monogr.; Vwo 168; Vwo 171; Vwo 416; Vwo 437; Vwo 578; Vwo 590]
II-5
|
32709 |
uiteenploegen |
uiteenvaren:
ūt˱ęi̯nvārǝ (L426p Buchten)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
34169 |
uitgeteld zijn |
op kalven staan:
op kalven staan (L426p Buchten),
uitgeteld zijn:
(de koe is) ūtgǝtɛltj (L426p Buchten)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
17854 |
uitglijden |
uitlitsen:
oetlitsje (L426p Buchten)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21386 |
uithoren |
uitvissen:
oetvösje (L426p Buchten)
|
uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21953 |
uitkomen van de eieren |
hikken:
gehikdeeier (L426p Buchten)
|
Hoe heet verder: uitkomen van de eieren? [N 93 (1983)]
III-3-2
|