| 24124 |
bonte kraai |
winterkraai:
wintjerkraoj (L426p Buchten),
zaadkraai:
zòòtkròòj (L426p Buchten)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai, bonte —
III-4-1
|
| 18297 |
bontkraag |
bontkraag:
bonjtkraag (L426p Buchten)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18682 |
bontmantel |
bontmantel:
bonjtmantjel (L426p Buchten)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 31838 |
boogschaaf met bolle zool |
holle schaaf:
hǫlǝ šāf (L426p Buchten)
|
Een blokschaaf waarvan de zool in de lengte gebogen is en die dient om iets holrond uit te schaven. Zie ook afb. 37. De boogschaaf met bolle zool wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de holle binnenkant en binnenrand van vaten mee af en de wagenmaker schaaft er de holle binnenkant van velgsegmenten mee. Het eerste lid in de woordtypen velgerschaaf (Q 119) en vellingschaaf (Q 111) verwijst daar naar. [N 53, 80a; N G, 36a; N E, 35]
II-12
|
| 24472 |
boom (alg.) |
boom:
boum (L426p Buchten),
buim (mv.):
buim (L426p Buchten)
|
boom [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
| 33511 |
boomgaard |
bongerd:
boŋərt (L426p Buchten),
fruitwei:
frøͅi̯t[wei} (L426p Buchten)
|
I-7
|
| 24126 |
boomklever |
specht:
spech (L426p Buchten)
|
boomklever
III-4-1
|
| 24130 |
boomvalk |
boomvalk:
boumvalk (L426p Buchten)
|
valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 34565 |
boomwagen |
boomwagen:
bau̯mwāgǝn (L426p Buchten),
mallejan:
malǝjan (L426p Buchten)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
| 33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bōǝnǝ (L426p Buchten),
bǭnǝ (L426p Buchten),
boon:
bǭn (L426p Buchten)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|