| 27646 |
verbandkamer |
verbandkamer:
vǝrbantjkāmǝr (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Ruimte bovengronds waar onder leiding van een bedrijfs- of mijnarts verwondingen behandeld kunnen worden. [N 95, 26; N 95, 951; N 95, 952; monogr.]
II-5
|
| 34575 |
verbindingspennen |
deuvels:
deuvels (L426p Buchten)
|
De houten of ijzeren pennen die de vergaringen met elkaar verbinden. [N 17, 66; N G, 45d]
I-13
|
| 18940 |
verbruien |
verbruien:
verbruje (L426p Buchten)
|
verbruien [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 21388 |
verdacht |
verdachtig:
verdechtig (L426p Buchten)
|
verdacht [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 19377 |
verdieping |
dek:
hgd. decke (?TW)
dek (L426p Buchten),
verdieping:
vǝrdēpeŋ (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits]),
?\'t geheel van kamers.
verdeping (L426p Buchten),
zoldering:
deze benaming wordt ook wel gebruikt
zöldering (L426p Buchten)
|
De verzamelnaam voor een horizontale laag in een huis tussen twee vloeren (verdieping, verdiep, stagie) [N 79 (1979)] || Indien men met de schacht(en) tot een bepaalde diepte in het carboongesteente is doorgedrongen, wordt vanuit de schacht een aantal nagenoeg horizontale gangen gedreven. Door deze gangen worden de koollagen in het mijnveld ontsloten. Het uiteindelijke netwerk van deze gangen vormt de verdieping. Een invuller uit Q 121 maakt voor de Domaniale mijn een onderscheid tussen een verdieping bij een hoofdschacht en een verdieping bij een tussenschacht. De eerstgenoemde verdieping noemt hij een "zool" terwijl de verdieping van een tussenschacht volgens hem als een "gesetz" wordt betiteld. De zegsman uit L 286 merkt voor de mijn in Eisden op dat men daar de verdiepingen voorziet van een nummer, bijvoorbeeld "zeshonderd". [N 95, 381; N 95, 174; monogr.]
II-5, III-2-1
|
| 25362 |
verdoven |
verdoven:
vǝrdǫwvǝ (L426p Buchten),
verduizeld houwen:
vǝrdyzǝlt hǫwǝ (L426p Buchten)
|
Het slachtvee verdoven alvorens het de keel door te snijden. Woordtypen als "schieten", "doodslaan", "houwen", "pin indrijven" geven aan hoe het verdoven in zijn werk gaat. [N 28, 6; N 28, 12b; monogr.]
II-1
|
| 18823 |
verdriet; verdriet doen |
leed:
leid (L426p Buchten),
smart:
sjmart (L426p Buchten),
verdriet:
verdreet (L426p Buchten)
|
leed [SGV (1914)] || smart [SGV (1914)] || verdriet [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 34155 |
verdrogen |
nalaten:
(de koe) lēǝt nǭ (L426p Buchten)
|
Minder melk gaan geven wegens drachtigheid. [N 3A, 72a]
I-11
|
| 22058 |
verenmijt |
stuitluis:
sjtuitloes (L426p Buchten)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: vedermijten: tasten de veren aan, vaak met weinig zichtbare schade. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 22179 |
verenschurftmijt |
schurftmijt:
sjurfmiet (L426p Buchten)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: verenschurftmijt: onderhuids, 1/3 mm, afbraak van veren; veroorzaakt de zogeheten ruiziekte. [N 93 (1983)]
III-3-2
|