24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
droog:
dreig (L426p Buchten)
|
doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30275 |
voordeur |
huisdeur:
hūs˱dø̜̄r (L426p Buchten)
|
Deur die aan de straatzijde toegang geeft tot het huis. [N 55, 24a; L 12, 5; monogr.; Vld.]
II-9
|
27933 |
voorgespannen kap |
voorspankap:
vø̄ršpankap (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Kap die bij voorgedreven betimmering wordt gebruikt en die gedragen wordt door de aan de reeds bestaande ondersteuning bevestigde voorspanbalken. [N 95, 363; monogr.]
II-5
|
17747 |
voorhoofd |
ster:
Plat.
štàr (L426p Buchten)
|
voorhoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
31833 |
voorloper |
voorloper:
vø̄rlø̜jpǝr (L426p Buchten)
|
Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.]
II-12
|
28009 |
voorman, ploegbaas |
voorman:
vø̄rman (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Ploegbaas of voorman op een werkpunt. Zie ook het lemma Schudgootbaas. [N 95, 163; monogr.; Vwo 23; Vwo 234]
II-5
|
17852 |
vooroverduikelen |
duikelen:
dukele (L426p Buchten),
tuimelen:
tømele (L426p Buchten)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || tuimelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
32643 |
voorschaar |
voorschaar:
vø̄r[schaar] (L426p Buchten)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
scholk:
sjolk (L426p Buchten)
|
voorschoot [SGV (1914)]
III-1-3
|
27931 |
voorspanbalk |
voorspanrail:
vø̄ršpanrēl (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Profielijzerbalk van ongeveer vijf meter lengte voor de voorlopige ondersteuning van het dak bij het front van een in aanleg zijnde mijngang. De voorspanbalk wordt aan de reeds bestaande ondersteuning gemonteerd. Defoin (pag. 113) vermeldt dat er vroeger ook houten voorspanbalken werden gebruikt. [N 95, 366; N 95, 363; monogr.; Vwo 254; Vwo 259; Vwo 844]
II-5
|