33693 |
vredewis |
strowis:
strø̄i̯wø̜s (L426p Buchten)
|
Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.]
I-8
|
21398 |
vreemde (man) |
vreemde mens:
eine vrème minsj (L426p Buchten)
|
vreemde [een ~ man] [SGV (1914)]
III-3-1
|
32943 |
vregelpaal |
koning:
kø̄neŋ (L426p Buchten),
vregelspaal:
vręi̯gǝlspǭl (L426p Buchten)
|
In de Kempen en in het zuid-oosten van het onderzoeksgbied wordt een tweede boom voor het vastzetten van het hooi op de kar gebruikt. Deze vregelpaal is (doorgaans draaibaar) onder in de bak van de hoogkar gemonteerd en loopt door het midden van het verzwaarde dwarse sluithout, de bril. Het bindtouw werd dan om deze vregelpaal heengeslagen en daarna werd deze door middel van een stok of knuppel, de vregelstok, aangedraaid. Zie ook de toelichting bij het lemma ''vregelstok'' en afbeelding 15. De foto''s van afbeelding 15 zijn genomen in Mechelen aan de Maas (Q 9). [N 17, 14a; JG 1d, 2c; monogr.]
I-3
|
32944 |
vregelstok |
vregelstek:
vręi̯gǝlštęk (L426p Buchten)
|
De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.]
I-3
|
20294 |
vriend |
vriend:
eine trouwe vrundj (L426p Buchten),
vruntj (L426p Buchten)
|
trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)]
III-3-1
|
25203 |
vriesweer |
vriezend (weer):
vrezend wéér (L426p Buchten)
|
vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25200 |
vriezenx |
vriezen:
vreeze (L426p Buchten, ...
L426p Buchten),
⁄t vrus (L426p Buchten, ...
L426p Buchten)
|
vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)] || vriezen [SGV (1914)] || vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wiesvrouw (L426p Buchten, ...
L426p Buchten)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw; (gediplomeerde) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
wètste wä die vrouw waas (L426p Buchten)
|
wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)]
III-3-1
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vrouw (L426p Buchten)
|
vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|