18557 |
capuchon |
capuchon (fr.):
capuchon (L426p Buchten)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
31926 |
centerboor |
centerboor:
sɛntǝrbǭr (L426p Buchten)
|
Boorijzer voor hout waarvan de schacht uitloopt in een centreerpunt die de boor leidt. Aan de ene zijde van deze punt bevindt zich een voorsnijder die het te boren gat afschrijft en uitsnijdt en aan de andere zijde een soort gutsje dat het hout binnen de afgeschreven omtrek uitschaaft. Vgl. afb. 74c. Zie ook het lemma ɛcenterboor, schijfboorɛ in Wld II.11, pag. 77-78. Het betreft daar een vergelijkbaar type boor dat gebruikt wordt om grote cirkelvormige gaten in metaal(plaat) aan te brengen.' [N 53, 163a; N G, 31d; monogr.]
II-12
|
20837 |
cervelaatworst |
droogworst:
drèùgwoos (L426p Buchten),
bereid uit de edele vleessoorten van varkens, door de natuur gedroogd
drèùgwoos (L426p Buchten)
|
droogworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
chagring (L426p Buchten)
|
chagrijn [SGV (1914)]
III-1-4
|
20545 |
cichorei |
sokkerij:
sökkerei (L426p Buchten),
suikerij:
sokerei (L426p Buchten),
sökkerei (L426p Buchten)
|
cichorei [SGV (1914)] || cichorei; Hoe noemt U: Surrogaat of smaakverbeterend middel voor koffie gemaakt van de wortel van een bepaalde plant die gemalen en geroosterd wordt (cichorei, cikorei, suikerij, suikeraai, sekraai, bitter, Gemertse koffie) [N 80 (1980)]
I-7, III-2-3
|
25000 |
cirkel, kring |
cirkel:
cirkel (L426p Buchten),
ring:
rink (L426p Buchten)
|
cirkel [SGV (1914)] || kring [SGV (1914)]
III-4-4
|
21957 |
coccidiose |
coc:
Cox (L426p Buchten, ...
L426p Buchten),
schijtkalk:
Opm. v.d. invuller: (sjiet): dit zegt men van een kip met deze ziekte).
sjietkalk (L426p Buchten)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: Coccidiose: een ziekte in de darmen, vooral bij jongen, met als symptomen: diarree, grote dorst en steeds dunnere uitwerpselen. Er kunnen blijvende letsels zoals een krom borstbeen van overblijven. Ook volwas [N 93 (1983)] || Kent U hiervoor een oudere volkse benaming? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
28397 |
cokes |
cokes:
kǫks (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Brandbaar produkt dat overblijft wanneer steenkool door droge destillatie van haar vluchtige bestanddelen wordt ontdaan. [N 95, 469]
II-5
|
27719 |
cokesfabriek |
cokes:
kǫks (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Bedrijfsgedeelte van een steenkoolmijn of hoogoven waar cokes geproduceerd worden. De informant van Q 111 vermeldt dat deze fabriek niet voorkwam op de Oranje-Nassaumijnen. Ditzelfde gold voor de mijn van Zolder, aldus de zegsman van K 361. Het woordtype "ammoniakfabriek" werd vroeger in Q 21 gebruikt voor het Stikstofbindingsbedrijf, het chemisch bedrijf van de Staatsmijnen. [N 95, 15]
II-5
|
27720 |
cokesovens |
cokesovens:
kǫksø̜̄vǝs (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Op de cokesfabrieken werd de cokes bereid door de gewassen vette fijnkolen, de cokeskolen, in luchtdicht afgesloten ovenkamers sterk te verhitten. Alleen reeds op de cokesfabriek Maurits beschikte men over 564 van deze ovenkamers (Steenkool 1953 pag. 242). Deze ovens tezamen vormden een bijna één kilometer lange, meer dan 12 meter brede en ca. 7 meter hoge band. Door de cokeskolen sterk te verhitten, zonder dat lucht en vuur deze kunnen bereiken, ontleden zij. Er komen gassen en dampen vrij die uit de oven ontwijken en voor verdere bewerking worden afgevoerd; in de ovens blijft de cokes achter. [N 95, 109]
II-5
|