e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Buchten

Overzicht

Gevonden: 3668
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doofpot amerenpot: aomerepot (Buchten), amerketel: aomerketel (Buchten), doofpot: doͅu̯fpoͅt (Buchten) doofpot [N 05A (1964)] || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] III-2-1
dooien dooien: doje? (Buchten), in de zón dôôjt het (Buchten), t slaakt]: ⁄t dôôjt (Buchten), ⁄t wéér geit aaf (Buchten) dooien [SGV (1914)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] || lokken, in de betekenis van alleen dooien waar de zon schijnt maar niet op andere plaatsen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
doop doop: doup (Buchten) doop [SGV (1914)] III-3-3
doopvont doopvont: doupvontj (Buchten) doopvont [SGV (1914)] III-3-3
door elkaar, verward dooreen: doorein (Buchten) dooreen [SGV (1914)] III-4-4
doordeweekse kleren werkeldaagse kleren: werkeldaagse kleijer (Buchten) door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
doorgroeide, aangebrande kool aangebakken kool: āngǝbakǝ kǭl (Buchten  [(Maurits)]   [Wilhelmina]) Kool die slecht loslaat van dak of vloer. "Op de overgang van de koollaag en het gesteente in het dak en op de vloer zijn meestal spiegelgladde vlakken aanwezig. Door deze glijvlakken wordt het loslaten van de kool van dak en vloer vergemakkelijkt. Indien de glijvlakken ontbreken spreken we van "aangebrande kool" (MBK III pag. 23). [N 95, 528; monogr.] II-5
doorharden hel worden: hɛl wē̜rǝ (Buchten) Gezegd van een verflaag die het drogingsproces van vloeibaar naar vast ondergaat. [N 67, 74d] II-9
doorhouw afhouw: āfhǫw (Buchten  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), doorslag: dōršlāx (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]), doortocht: dōrtǫx (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]) Een in de koollaag gedreven nauwe verbindingsgang van tijdelijke aard die twee mijngangen met elkaar verbindt. Een doorhouw wordt meestal aangelegd als voorbereiding voor een nieuwe pijler. De breedte van een doorhouw varieert van 2 m tot 2.5 m. Het woordtype "ophouw" duidt een doorhouw aan die vanuit een grondgalerij in opwaartse richting wordt gedreven, terwijl de opgave "afhouw" uit Q 121 op de Domaniale mijn werd gebruikt voor een doorhouw die van een hoger gelegen galerij in de richting van de grondgalerij werd gedreven. In de mijn van Eisden kent men volgens de invuller uit Q 7 daarvoor respektievelijk de termen "montage" en "vallei". [N 95, 182; N 95, 477; N 95, 517; N 95, 478; N 95, 478; monogr.; Vwo 239; Vwo 286; Vwo 528; Vwo 566] II-5
doorn, stekel doorn: doare (Buchten), doorn (mv.): dör (Buchten), döör (Buchten) doorn [SGV (1914)] || doornen [DC 23 (1953)] || doorns [SGV (1914)] III-4-3