21909 |
duif uit het laatste nest van het jaar |
late jongen:
late jonge (L426p Buchten)
|
Hoe heet een duif uit het laatste nest van het jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21908 |
duif uit het tweede nest van het jaar |
tweede broed:
tweide breuj (L426p Buchten)
|
Hoe heet een duif uit het tweede nest van het jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
doef (L426p Buchten)
|
Duif [SGV (1914)]
III-4-1
|
17666 |
duim |
duim:
dōēm (L426p Buchten)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
duumeling (L426p Buchten)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24921 |
duin |
zandheuvel:
zanjdheuvel (L426p Buchten)
|
duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21312 |
duits |
duits:
Duitsj (L426p Buchten)
|
Duitsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
21971 |
duiven inzetten |
inkorven:
inkörve (L426p Buchten)
|
Hoe heet het inzetten van duiven in wedstrijden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22098 |
duiven keuren |
keuren:
köre (L426p Buchten)
|
de duif keuren in het hok om over de deelneming aan een vlucht te beslissen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21965 |
duivenhok |
duivenkooi:
doevekooi (L426p Buchten),
dūvǝkōi̯ (L426p Buchten)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|