20556 |
glazig |
glazig:
glazig (L426p Buchten)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ē̜rdǝwęrk (L426p Buchten)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
17853 |
glijden |
sleuren:
sjleere (L426p Buchten)
|
glijden [SGV (1914)]
III-1-2
|
24316 |
glimworm |
vuurwormpje:
vuurwurmke (L426p Buchten),
vuurwörmke (L426p Buchten)
|
glimworm [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
19456 |
gloed |
hits:
hits (L426p Buchten)
|
Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18957 |
gluiperd |
gluiper:
gluper (L426p Buchten)
|
gluiper [SGV (1914)]
III-1-4
|
30629 |
goed besleten kwast |
goede kwast:
gōjǝ kwas (L426p Buchten)
|
Kwast waarvan de haarbundel door het gebruik op een goede manier is afgesleten. Een goed besleten kwast geeft doorgaans verfwerk met weinig of geen strepen. [N 67, 31a]
II-9
|
28125 |
goed dak |
goede berg:
gojǝ bɛrx (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Een goed dak laat bij het afkloppen een scherpe, helle klank horen. Het bestaat uit vaste steen. [N 95, 890]
II-5
|
34172 |
goed liggen |
goed liggen:
goed liggen (L426p Buchten)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
goojekoup (L426p Buchten)
|
goedkoop [SGV (1914)]
III-3-1
|