e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Buggenum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rusten rusten: röste (Buggenum) rusten [SGV (1914)] III-1-2
ruw, hard ruw: roewe (Buggenum) ruw [SGV (1914)] III-3-1
ruw, ruig ruw: roew (Buggenum), roewe (Buggenum), struis: sjtroes (Buggenum) ruig [SGV (1914)] || ruw [SGV (1914)] III-4-4
ruwe stenen zonnebakken stenen: zonǝbakǝ stęjn (Buggenum) In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.] II-8
sacristie sacristie: sakkersjtie (Buggenum) gerfkamer [SGV (1914)] III-3-3
samenspannen smoezen: Van Dale: smoezen, I.2 bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.  smōēze (Buggenum) heulen (met iemand) [SGV (1914)] III-3-1
schaaf schaaf: šāf (Buggenum) Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.] II-12
schaal schaal: sjaal (Buggenum) schaal [SGV (1914)] III-2-1
schaap schaap: sǭp (Buggenum) Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.] I-12
schaapherder scheper: šēǝpǝr (Buggenum) [A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.] I-6