e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Buggenum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schemering, valavond schemer: sjeeme (Buggenum) schemering [SGV (1914)] III-4-4
schenkel dik van het been: diek van ⁄t bein (Buggenum) schenkel [SGV (1914)] III-2-3
scheuken schuren: šūrǝ (Buggenum) Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31] I-11
scheukpaal schuurpaal: šūrpǭl (Buggenum) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11
scheut scheut: šø̄t (Buggenum) Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22] I-5
schieten schieten: sjeete (Buggenum) schieten [SGV (1914)] III-3-1
schil van een vrucht schaal: sjaal (Buggenum) schil [SGV (1914)] I-7
schilderen, verven verven: vrɛ̄vǝ (Buggenum) Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.] II-9
schilderij schilderij: ein sjôôn sjilderie (Buggenum), sjilderie (Buggenum) schilderij [SGV (1914)] || schoone [een ~ schilderij] [SGV (1914)] III-3-2
schimmel schimmel: šømǝl (Buggenum) Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31] I-9