e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Buggenum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schuimspaan schuimslepel: sjuumslepel (Buggenum) schuimspaan [SGV (1914)] III-2-1
schuldig (zijn) schuldig (zijn): sjöllig (Buggenum) schuldig [SGV (1914)] III-3-1
schurft schurft: sjröft (Buggenum) schurft [SGV (1914)] III-1-2
schurk, smeerlap guit: guut (Buggenum), snaak: snaak (Buggenum) schavuit [SGV (1914)] III-1-4
schutter schut: Opm. bijv. mie broor is sjöt (= lid der schutterij).  sjöt (Buggenum), schutter: Opm. bijv. eine gooje sjötter.  sjötter (Buggenum) schutter [SGV (1914)] III-3-2
schutters schutten: sjötte (Buggenum), schutters: sjötters (Buggenum) schutters (mv.) [SGV (1914)] III-3-2
schuur schuur: šø̄r (Buggenum) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
sering kruidnagel: kroetnagel (Buggenum, ... ) [SGV (1914)]sering [SGV (1914)] I-7, III-4-3
sigarenpijpje sigarenpijpje: segare-piepke (Buggenum) sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)] III-2-3
sik sik: sīk (Buggenum), sikje: siekske (Buggenum) Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] || sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)] I-12, III-1-1