31192 |
smidse |
smidse:
šmets (L323p Buggenum)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
20493 |
smullen |
smikkelen:
schmikkele (L323p Buggenum),
smullen:
schmulle (L323p Buggenum)
|
smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20523 |
snee brood |
snee:
schnee (L323p Buggenum)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
sjniĕje (L323p Buggenum),
snieje (L323p Buggenum)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
sjnĕĕ (L323p Buggenum),
sjnêê (L323p Buggenum)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
sneuvele (L323p Buggenum)
|
sneven (sneuvelen) [SGV (1914)]
III-3-1
|
20590 |
snoepen |
slokken:
sjlōke (L323p Buggenum)
|
snoepen [SGV (1914)]
III-2-3
|
20549 |
snoepgoed |
lekker:
lekker (L323p Buggenum)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
babbeltje:
babbeltje (L323p Buggenum)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
voorslag:
vø̜̄ršlāx (L323p Buggenum)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|