18186 |
zakdoek |
tassenplag:
tĕsseplak (L323p Buggenum)
|
neusdoek [SGV (1914)]
III-1-3
|
23226 |
zalig |
zalig:
zalig (L323p Buggenum)
|
zalig [SGV (1914)]
III-3-3
|
33678 |
zand, zandgrond |
zand:
zanjtj (L323p Buggenum)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
līēster (L323p Buggenum)
|
lijster [SGV (1914)]
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
grazen:
graze (L323p Buggenum),
stronselen:
vgl. Herten-bij-Roermond Wb. (pag. 243): sjtrônse, opscheppen.
sjtroonsele (L323p Buggenum),
wazelen:
wazele (L323p Buggenum),
zaniken:
zanike (L323p Buggenum)
|
zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)]
III-3-1
|
19560 |
zeef |
zeef:
zeef (L323p Buggenum)
|
zeef [SGV (1914)]
III-2-1
|
19472 |
zeemlap |
zeemslap:
ziemslap (L323p Buggenum)
|
zeem (leder) [SGV (1914)]
III-2-1
|
19644 |
zeepsop |
sop:
sop (L323p Buggenum),
zeepluter:
zeipleuter (L323p Buggenum)
|
sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)]
III-2-1
|
25140 |
zeer warm weer |
hitst:
hĕtst (L323p Buggenum)
|
hitte [SGV (1914)]
III-4-4
|
21404 |
zeggen |
zeggen:
zegge (L323p Buggenum),
zèkge (L323p Buggenum)
|
zeggen [SGV (1914)] || zeggen; ik ben bij de vrouw geweest en heb het tegen haar gezegd; ze zeide, dat ze het ook aan haar dochter zou - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|