24158 |
grasmus |
gras-strts:
graassjtröts (L323p Buggenum)
|
Hoe heet de grasmusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
32870 |
graszeis |
graszeis:
grās[zeis] (L323p Buggenum)
|
Zeis, speciaal bedoeld om gras te maaien, in tegenstelling tot de korenzeis, de heidezeis, enz. Zie toelichting bij het lemma ''zeis''. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''zeis'' zie het lemma ''zeis''. [N 18, 67 en 69; JG 1a, 1b; A 4, 28a; L 20, 28a; monogr.]
I-3
|
33673 |
graszode |
ris:
res (L323p Buggenum)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
24162 |
grauwe vliegenvanger |
vliegenpitser:
pitsen is prikken, steken; etym.aant
vleegepitser (L323p Buggenum)
|
grauwe vliegenvanger
III-4-1
|
18880 |
grijnzen |
bronken:
bronke (L323p Buggenum),
grimmig kijken:
grimmig kīēke (L323p Buggenum)
|
grijnzen [SGV (1914)]
III-1-4
|
17541 |
groeien |
groter worden:
groëter woeürre (L323p Buggenum),
wassen:
wasse (L323p Buggenum),
wasǝ (L323p Buggenum)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)]
I-4, III-1-1
|
24715 |
groeien, wassen |
gedijen:
gedieje (L323p Buggenum)
|
bedijen [SGV (1914)]
III-4-3
|
20595 |
groenten bij elkaar zoeken |
zeumeren:
zömere (L323p Buggenum)
|
Hoe noemt U: Groenten bij elkaar zoeken (moezelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21329 |
grof |
grof:
groaf (L323p Buggenum)
|
grof [SGV (1914)]
III-3-1
|
33674 |
grond, aarde |
aarde:
ē̜rt (L323p Buggenum),
grond:
gronjtj (L323p Buggenum),
grōnjtj (L323p Buggenum)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|