e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Buggenum

Overzicht

Gevonden: 1532
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leep, doortrapt slim: sjlum (Buggenum), uitgestudeerd: oetgestudeertj (Buggenum) leep [SGV (1914)] III-1-4
leerlooier leerlooier: lę̄rlø̄jǝr (Buggenum) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lęjst (Buggenum) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: lêêw (Buggenum) leeuw [SGV (1914)] III-3-2
leggen leggen: likge (Buggenum) leggen [SGV (1914)] III-1-2
lekkerbek fijnproever: fien-preuver (Buggenum) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] III-2-3
lende lende: linje (Buggenum) lendenen [SGV (1914)] III-1-1
lente, voorjaar lente: lintje (Buggenum) lente [SGV (1914)] III-4-4
leren, studeren studeren: sjtudeere (Buggenum) studeeren [SGV (1914)] III-3-1
leunstoel leunstoel: lø͂ͅnštōl (Buggenum) leuningstoel [SGV (1914)] III-2-1