20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
héé aardt nao ze vaader (Q096p Bunde)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
snakken:
snakken (Q096p Bunde)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18029 |
hik |
hik:
den hik höbbe (Q096p Bunde),
hik (Q096p Bunde)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22774 |
hinkelen |
hinken:
prupkessheter
hinke (Q096p Bunde),
Waarbij binnen bep. vakken een houtje of steentje wordt voort geschopt.
hinke (Q096p Bunde)
|
/ [SND (2006)] || hinkelspel [BN 06]
III-3-2
|
22838 |
hobbelpaard |
schokkelpaard:
/
scokkelpeert (Q096p Bunde)
|
schommelpaard [SND (2006)]
III-3-2
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̄jǝ (Q096p Bunde)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
Karte 168.
kørnər (Q096p Bunde)
|
Eckball.
III-3-2
|
17763 |
hoektand |
hoektand:
hooktand (Q096p Bunde),
oogtand:
oŭgtand (Q096p Bunde)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
reep:
reip (Q096p Bunde)
|
Hoepel van kinderen. [BN 03]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
met de reep spelen:
/
met de rijp spele (Q096p Bunde)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|