17959 |
hurken |
op de hukken gaan zitten:
op de huuke goon zitte (Q096p Bunde),
op zijn hukken gaan zitten:
op z`n huke goon zitte (Q096p Bunde)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20429 |
huwelijk |
houwelijk:
houwelik (Q096p Bunde)
|
huwelijk [SGV (1914)]
III-2-2
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
ter lijke bidden:
ter lieke bējen (Q096p Bunde)
|
buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17942 |
ijsberen |
drentelen:
drentele (Q096p Bunde)
|
lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
drieschankige hooigaffel:
drišɛŋkǝgǝ hø̜i̯gafǝl (Q096p Bunde),
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (Q096p Bunde)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
21334 |
illustratie |
prentje:
preentsje (Q096p Bunde)
|
een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20383 |
in ondertrouw gaan |
aanschrijven:
aansjrieve (Q096p Bunde)
|
aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, waarbij de aanstaande echtgenoten elkaar verklaren dat zij met elkaar een huwelijk willen aangaan; in ondertrouw gaan [verscholen, ondertrouwen, ondertrouw doen, aantekenen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17701 |
ingewanden |
darmen:
derm (Q096p Bunde),
dèrm (Q096p Bunde)
|
ingewanden [N 10a (1961)]
III-1-1
|
24960 |
inham |
inham:
inham (Q096p Bunde)
|
inham, in het land inspringend gedeelte van een zee, meer of riveri [inpamp] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20548 |
jam |
gelei:
sjelei (Q096p Bunde)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|